De advertentie

Izaak keek op het briefje waar hij het adres had opgeschreven. Het straatbord dat boven op het hoekhuis was geschroefd gaf aan dat hij in de goede straat was. De wind waaide hard en Izaaks sjaal waaide af en toe een beetje omhoog. Nummer zestien bevond zich in het midden van de straat, aan de rechterkant. Hij trok aan de bel, maar hij hoorde geen gerinkel, zoals een oude trekbel dat normaal gesproken liet horen. Izaak bleef een tijdje wachten en probeerde het opnieuw. Toen hoorde hij iets aan de andere kant van de deur, maar niemand deed open. Hij klopte met zijn vuist op de massieve deur. Na een paar seconden ging de deur open. Achter de deur was een trap die naar boven ging. Er stond een man gebukt boven aan de trap. In zijn hand hield hij een touw waarmee hij de deur op afstand had geopend.
“Wat kan ik voor u doen?” vroeg de man.
Izaak zette een stap naar binnen. “Ik kom voor de trompet. U weet wel, van de advertentie.”
“Trompet? Ik heb hier geen trompetten. Misschien bedoelt u de blokfluit?” De man ging op de bovenste tree zitten.
“Nee, de trompet. U had een advertentie geplaatst.”
De man schudde zijn hoofd. “Komt u gerust even boven, dan laat ik u de blokfluit zien.”
Izaak keek naar boven en zag dat er links van de man een deur was. “Nee, bedankt. Ik denk dat het een misverstand is.”
De man boven aan de trap schudde zijn hoofd. “Maar meneer, ik heb hier echt een prima blokfluit. Komt u toch binnen.” Hij stond op en verdween door de deur naast hem.
“Maar,” probeerde Izaak nog. Hij nam zich voor om weer weg te gaan en de deur achter zich te sluiten. Hij stond in de deuropening met zijn rug naar de trap toe. Hij vroeg zich af of het onbeleefd was om nu zomaar weg te gaan. De man die door de deur was gegaan rekende er waarschijnlijk op dat hij hem zou volgen. Izaak draaide zich om en liep de trap op. Hij kon toch gewoon uitleggen dat hij niet voor de blokfluit kwam. Boven aan de trap ging hij rechtsaf door de deur heen. Hij kwam in een grote kamer vol met spullen. Overal waar hij keek zag hij de meest uiteenlopende spullen staan. In de rechter hoek stonden alle instrumenten die Izaak kende. Verder stonden er kasten opgesteld waarin kleine oude dingen gestald waren. Hij liep naar een kast toe en bekeek de spullen. Een oud kompas lag tussen twee stoffige zilveren kandelaars en op de plank eronder stond een rij met boeken die uit een andere eeuw stamden. Izaak had het gevoel alsof hij in een heel rommelig museum was.
“Meneer?” vroeg Izaak. De man leek te zijn opgegaan in de spullen. Hij liep naar de achterkant van de kamer en probeerde een andere deur te ontdekken. Toen hij een tafel met honderden soorten stenen passeerde zag hij een kleine deur onder een gouden koekoeksklok die aan de muur hing. De deur was te klein om normaal door heen te lopen. Izaak opende de deur en bukte zich om er door heen te gaan. Hij kwam in een ruimte die ongeveer de helft was van de ruimte waar hij eerder was en ook hier was het volgebouwd met gevulde kasten. Alles was er te vinden. Van porselein tot lampen en van nietmachines tot breinaalden. Aan het plafon hingen geborduurde doeken die Izaak met zijn hand aan de kant moest doen om langs de kasten te lopen.
“Meneer, bent u daar?” Er kwam geen antwoord en Izaak besloot terug te gaan. Hij liep langs het zelfde smalle pad tussen de kasten terug naar de deur en kwam weer in de grote kamer. Hij keek om zich heen, zo ver hij kon kijken, maar kon geen pad ontdekken tussen de spullen. Hij herinnerde zich niet meer waar hij langs was gelopen. Hij besloot rechts langs de muur te lopen en zou dan vanzelf de deur weer tegen komen waarmee hij de trap en de voordeur van het huis kon bereiken. Hij bleef lopen en na een paar minuten ontdekte hij dat hij weer op het zelfde punt was als waar hij het rondje was begonnen. Hij was geen deur tegen gekomen. Hij probeerde het opnieuw, maar weer kwam hij bij de kleine deur die naar de andere ruimte ging. De koekoeksklok boven de kleine deur liet horen hoe laat het was. Een klein vogeltje kwam vijf keer uit zijn hokje dat boven de wijzers was gemaakt. Izaak voelde zich vreemd, alsof hij ergens bang was, maar tegelijker tijd ook nieuwsgierig naar wat er ging komen.
“Izaak,” klonk er vanuit de ruimte achter de kleine deur. Izaak schrok. Hij probeerde zich te herinneren of hij zijn naam aan de man had verteld. Misschien aan de telefoon eerder die dag. Hij ging door de deur en maaide weer met zijn armen door de lucht om voorbij de doeken te komen. Toen hij verder liep, hoorde hij een tikkend geluid. Het geluid werd harder naarmate hij verder liep. Vanaf dit punt hingen er geen doeken meer aan het plafon en Izaak kon nu een beetje voor zich kijken. Hij zag in de verte een vuurtje en kwam er achter dat deze kamer helemaal niet kleiner was dan de vorige. De kamer was gigantische en hij kon zich niet voorstellen dat dit allemaal in een normaal appartement in een normale straat zou passen. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat het vuur een kampvuurtje was en dat de man er bij zat met een witte blokfluit in zijn hand.
“Izaak, welkom,” zei de man toen Izaak bij het vuur stond. “En dan zal ik je nu laten zien wat de blokfluit kan.” Hij begon te spelen en de klanken verspreiden zich door de ruimte. Het klonk alsof ze in een grote kerk waren, waar de klanken alle vrijheid hadden. Maar ze waren in een ruimte vol met spullen, waardoor de klanken nooit zo konden klinken. Toen de man stopte met spelen zette Izaak een stap naar voren.
“Maar dat is geweldig. Hoe kan die blokfluit dat geluid produceren? Ik heb nog nooit zoiets gehoord.” Izaak wist veel van muziek. Zelf had hij op het conservatorium gezeten en was pianostemmer geworden. Af en toe speelde hij mee met een orkest. De trompet had hij voor zijn zoontje willen kopen.
“Dus,” begon de man “u wilt hem?”
Izaak keek naar het vuur. Hij wist zeker dat hij zich de blokfluit niet kon veroorloven. Maar in zijn hele leven had hij nog nooit zo’n instrument gehoord. Hij realiseerde zich nu waarom de man helemaal geen trompet had, maar een blokfluit. “U heeft me gelokt met de advertentie, he? U had helemaal geen trompet, maar wilde graag de blokfluit verkopen. Maar wie komt er tegenwoordig nog een bloklfuit kopen? Dat wist u en daarom heeft u gezegd dat u een trompet in de aanbieding had.”
Het vuur knisperde luidruchtig en de man gooide er een blok hout op van een stapel hout dat hij naast zich had liggen. “Ik heb helemaal geen advertentie geplaats. U stond zomaar voor mijn deur.”
“Oke,” zei Izaak. “Ik koop de blokfluit. Maar dan moet u mij de weg terug naar de trap wijzen. Hoeveel kost hij?”
De man stond en liep naar Izaak toe. “Het kost alleen een paar woorden. En u zult de weg terug zelf wel vinden.” Hij gaf de blokfluit aan Izaak, die hem met opgetrokken wenkbrauw aan keek. De man liep weg en verdween achter een kast.
“Maar-“ Izaak ging de man achterna en toen hij achter de kast keek was de man nergens te zien. Hij hield de blokfluit stevig vast en liep over het pad terug naar de kleine deur. Hij opende de deur en ging de andere kamer binnen. Hij besloot rechtdoor te lopen, maar er was weinig ruimte tussen de spullen om er langs te lopen. Toen hij een paar minuten later zich tussen twee kasten door wrong, zag hij de deur die hij zocht. Alsof de deur elk moment weer kon verdwijnen rende Izaak er naar toe en zag toen hij hem opende tot zijn opluchting de trap die hem naar buiten zou leiden. Heel even was hij bang dat als hij de voordeur zou openen, hij in een nog grotere ruimte vol spullen terecht zou komen, maar toen hij hem opende zag hij de vertrouwde straat waar hij een half uur eerder ook had gestaan. Hij sloot de deur achter zich en haalde diep adem. Hij voelde de koude lucht door zijn keel gaan. Er ging een voordeur naast hem open.
“Bent u Izaak?” vroeg een man die in de deuropening stond en dikke wollen sokken droeg.
Izaak knikte. “Ja, dat ben ik.”
“Ik heb vanmiddag met u gebeld over de trompet.”
Izaak wees naar de deur naast hem.
“Oh,” zei de man. “Daar woont al jaren niemand meer.”
Izaak voelde hoe zijn vingers om de witte blokfluit geklemd zaten en haalde even diep adem voordat hij antwoord gaf. “Nee, dank u. Misschien kunt u de trompet beter aan iemand anders verkopen.” Hij liep langs de man de straat uit. De wind was harder gaan waaien. Hij had honger en verheugde zich op het eten dat op tafel zou staan als hij thuis kwam. Aan de andere kant van de straat liep een vrouw met een witte hond. Izaak was bijna thuis. Nog door twee deuren.
“Dank je wel,” zei hij hardop. 

© Lotte Keizer

Lotte

Leave a Reply

Your email address will not be published.