Muis

Emilie droeg een jurk met daaronder rode slippers. Het was die dag rustig in Ransdorp. Misschien was het elke dag rustig in het dorp, dat wist Julius niet. Het was de eerste en laatste keer dat hij in Ransdorp was. Net toen Julius aan Emilie vertelde dat hij eerder die dag een Grijze Wouw had zien jagen op een prooi, bleef Emilie stilstaan. Ze luisterde niet meer naar Julius, maar keek strak opzij. In de struiken langs de weg ritselde iets. “Is het een muis?” vroeg Emilie. Julius schudde zijn hoofd. “Het is iets groters.” Emilie kneep even in Julius zijn hand, alsof ze wilde aankondigen dat ze iets schokkends ging zeggen. Haar ogen knepen samen. “Misschien is het een tijger,” zei ze. Julius haalde zijn schouders op. “Ik denk niet dat er tijgers voorkomen in Ransdorp,” zei hij met enige twijfel in zijn stem. “Ik denk echt dat het muis is,” besloot Emilie. Voorzichtig, met toch het beeld van een tijger nog in haar hoofd, liep Emilie naar de struiken. Heel langzaam duwde ze een tak opzij. Een klein poesje kwam onder de struiken vandaan en gaf kopjes aan Emilies blote enkels. Emilie aaide de kitten. Julius ging op zijn hurken zitten en glimlachte. “Mogen we haar houden?” vroeg Emilie. Ze pakte het kleine poesje op. Julius zocht naar een halsband of iets anders dat er op wees dat de poes van iemand was. “Ik noem haar Muis,” zei Emilie.

Buiten regende het. Julius’ vingers gleden over de toetsen van de typmachine. De huiskamer was gevuld met sigarettenrook. Af en toe pakte Julius zijn sigaret uit de asbak en inhaleerde zwaar. Wanneer hij dat deed, keek hij even naar de poes die zorgeloos op een kussen bij de open haard lag te slapen. De poes heette Muis. Het was alweer zes jaar geleden dat Emilie haar die naam had gegeven. Naast de typmachine stond een onaangeroerd glas met Whiskey. Het was een Wild Geese Single Malt die hij een maand eerder van zijn vader had gekregen. Het geluid van de typmachine overstemde het geluid van de regen, maar Julius hoorde beide geluiden niet. Zelfs het geluid van het knisperende hout deed hem niks. Als Emilie er nog zou zijn, zou hij samen met haar bij de open haard zitten. Muis zou bij Emilie op schoot zitten en zachtjes spinnen. Emilie, de liefde van zijn leven, was verdronken en hij schreef erover. Hij schreef over haar zachte huid, over haar ogen die de kleine dingen in de wereld vol bewondering konden bekijken en over hoe het meisje haar ogen sloot wanneer hij haar ’s avonds een goede nacht kuste. Hij beschreef hoe ze in de herfst met haar laarzen door de plassen huppelde en daarbij liedjes zong, niet wetend dat datzelfde water op een dag haar dood zou worden. Muis werd wakker en rekte zich langzaam uit. Julius typte een punt. Het was de laatste punt. De punt achter zijn verhaal, de punt achter het verdriet, de punt achter zijn leven, de punt achter alles. Hij verzamelde de tientallen A4tjes die hij in de laatste maanden had volgeschreven en stopte ze in een envelop. Muis sprong op tafel en gaf een kopje aan Julius’ hand.

Emilie speelde graag bij het water, op de kade waar de boot van haar vader lag. Julius had zijn dochter schepjes en emmertjes voor haar vierde verjaardag gegeven. Wanneer Emilie speelde dat ze de baas van een watermolen was, keek Julius vanachter zijn typmachine door het raam van de boot naar haar. Hij volgde elke beweging van haar tot ze weer even stil zat en hij een nieuw woord kon typen. Julius maakte pannenkoeken, hele dunne, omdat Emilie daarvan hield. Pannenkoeken met chocopasta. Hij hield van het meisje dat hij een leven had gegeven. Het meisje met rode krullen en fel blauwe ogen. Een meisje dat in elk levend wezen een persoonlijkheid zag. Een meisje dat net zo veel van haar vader hield als haar vader van haar. Het was zondag en de dagen waren lang. Tijdens de zomervakantie mocht Emilie langer opblijven. Nadat ze anderhalve pannenkoek had gegeten ging Emilie met haar emmer en schep weer naar buiten. Ze had een paar uur eerder mieren verzameld in haar emmer en ze wilde de mieren weer vrijlaten. Julius ging verder met het werken aan zijn boek. Zijn boek ging over een vurige relatie tussen een zakenman en een hoer. Door het raam zag Julius hoe zijn dochter naar hem keek. Ze vormde met haar vingers een hartje en blies door de opening tussen haar vingers. Julius deed hetzelfde. Hij telde het aantal pagina’s dat hij tot nu toe had geschreven. 67 telde hij er. De letters stroomden uit zijn vingers en vormden woorden op het papier dat in de typmachine geklemd zat. Toen hij opkeek, naar de plek waar Emilie een minuut daarvoor had gezeten, zag hij alleen het emmertje waar niet meer mee gespeeld werd. Het meisje was weg.

Julius haalde de capuchon van zijn hoofd. De regen voelde koud op zijn huid. Onder zijn arm hield hij de envelop waarin zijn manuscript zat. Vlak voordat hij de boot had verlaten, had hij Muis naar buiten gelaten. De poes was nieuwsgierig op de wal gesprongen en was daar een tijdje twijfelachtig blijven staan. Julius liep langs de rode brievenbus die een straat verderop stond. Hij zuchtte even voordat hij de envelop door de gleuf liet glijden. Toen begon hij met lopen. Lopend door de regen naar het niets. De regen spoelde zijn leven van hem af. Zijn hoofd werd leeg, hij voelde niks meer. Zelfs de regen die nu door zijn jas kwam voelde niet koud aan. In de huizen waar hij langs liep zaten gezinnen gezellig aan tafel te eten. Hij bleef stilstaan op een brug en keek omlaag naar het donkere water. Hij miste zijn dochter. Een meisje dat van water hield.

 

© Lotte Keizer, 2012

Lotte

2 comments to “Muis”

You can leave a reply or Trackback this post.
  1. Jolanda van Gent - 26 november 2012 Beantwoorden

    Inlevend, emotioneel.. je verhalen raken en boeien mij. T O P !!!

  2. Jens - 8 april 2013 Beantwoorden

    omg omg omg

    wat een mooie verhalen

    ik ben je grootste fan ooit

    hvj

    wjnmk

Leave a Reply

Your email address will not be published.